De geschiedenis en ontwikkeling van de veiligheidslamp
Open vuur
In de beginjaren van de globale mijnbouw, verschaften de mijnwerkers zich vaak licht door middel van vetlampjes en fakkels. De vetlampjes bestonden hoofdzakelijk uit schaaltjes, gevuld met (dierlijk) vet, waarin een gevlochten lontje werd gelegd. Dit soort open-vlam-verlichting voldeed prima in de erts- en zoutmijnen, maar toen de steenkolenmijnbouw zijn intrede deed, veroorzaakte deze vorm van verlichting de nodige problemen. Bij het winnen van steenkool -eerst nog in dagbouwmijnen, later in mijnen met schachten- kreeg men te maken met het zogenaamde mijngas (methaangas CH4). Methaangas is ontdekt door Alessandro Volta in 1778. Methaan is zeer brandbaar, in combinatie met zuurstof explosief. (4% tot 16%) Open vuur in een kolenmijn kan grote gasexplosies veroorzaken. (Foto: Vetlampje)
Vetlampjes (foto rechts) werden al gebruikt in het Stenen Tijdperk. Vaak werd hertenvet of schapenvet in een mosselschelp of holle steen gedaan en werd een lont gemaakt van zaadpluis van de Lisdodde. Rond 1700 werden de eerste kaarsenhouders (foto beneden) gebruikt.