De geschiedenis en ontwikkeling van de veiligheidslamp
Veel variaties in de uitvoering van lampen
Oorspronkelijk was de Davylamp alleen een brander met een gaaskap. Later werd de Davylamp in vele vormen toegepast. Alle uitvoeringen waren er op gericht om een zo veilig mogelijke lamp te produceren. De lamp zelf mocht nooit de oorzaak zijn van een explosie. De opgave was een stabiele brander die zo nodig door de mijnwerker ter plekke ontstoken kon worden, zonder de lamp te openen. Veel variaties zijn de revue gepasseerd. De carbidbrander is in deze geen optie, omdat acetyleengas zeer ontplofbaar is, van 4 % tot 96 %). Een goede optie was een benzinebrander in combinatie met een vuursteenontsteking. Veel later is de vuursteenontsteking vervangen door een elektrische ontsteking m.b.v.een batterij. Ook de gaaskap was een zwak punt. De gaaskap werd beschermd door deze af te dekken met een beschermplaat (Marsaut mantel) of een tweede kap in een zwaardere uitvoering.
Foto's (vlnr):
- Achille-André 1880
- Achille-André 1900
- Achille-André 1920
Foto's: Ron Slangen
Van lichtbron naar mijngasdetector
Hoewel het oorspronkelijke concept van zowel Davy, Stephenson, als Clanny een veilige lichtbron te ontwerpen was, begon de davy-lamp in het begin van de 20e eeuw, meer en meer een gasdetectie-instrument te worden. De ervaren mijnwerker kon aan de vorm van de vlam en aan de -als er mijngas aanwezig was- vorm van de blauwe aureool boven de vlam, zien of- en hoeveel mijngas aanwezig was. In de daaropvolgende jaren werd het meten van mijngas door middel van een veiligheidslamp standaard in veel steenkolenmijnen.
Een ander zeer gevaarlijk gas in de mijnen is kooldioxide (CO2). Kooldioxide is zwaarder dan lucht. In stilstaande lucht zakt het naar beneden. Berucht zijn de dodelijke ongevallen in putten. In een mijn kan kooldioxide voorkomen in dalende hellingen die niet meer in het luchtverversingscircuit zijn opgenomen. De lucht die wij uitademen bevat ca. 6% CO2. In de longen is steeds een bepaalde hoeveelheid CO2 aanwezig. Dat maakt het gas zo gevaarlijk. Ademen wij CO2 in dan herkent ons lichaam dit niet als gevaarlijk. We krijgen het bijvoorbeeld niet benauwd. We raken buiten bewustzijn en vallen om.
- Mijngas, indien met lucht vermengd is brandbaar van 0 % t/m 4,6 % .
- Mijngas, indien met lucht vermengd is explosief vanaf 4,5 % tot 14 % .
- Mijngas boven de 14 % is wegens gebrek aan zuurstof niet meer brandbaar of explosief.
Eigenschappen van mijngas:
- Lichter dan lucht, dus op hoge plaatsen te vinden.
- Eénmaal met lucht vermengd, scheidt het zich niet meer af.
- Met lucht vermengd is mijngas brandbaar of explosief.
- Kleurloos, reukloos en smaakloos.
- Niet giftig. Boven de 14 % wel verstikkend wegens gebrek aan zuurstof.
Over de grens...
In Duitsland, de bakermat van de West-Europese kolenmijnbouw, wordt de veiligheidslamp een "Wetterlampe" genoemd, waarbij "Wetter" de lucht wordt bedoeld waarin de mijnlamp zich bevindt.
De mijnwerker onderscheidt in principe 2 soorten Wetter; goede Wetter en slechte Wetter. Goede Wetter is frisse, ongebruikte lucht die hij probleemloos inademen kan. Door het verbruik van zuurstof, de toename van kooldioxide of de toevoeging van gevaarlijke of schadelijke gassen, kunnen goede Wetter overgaan in slechte Wetter.
Rechts: Mijnwerker aan het werk met de "Schlägel und Eisen"
De eigenschappen van slechte Wetter, ook wel schwachen Wetter genoemd, waren ten tijde van de vroege mijnbouw al bekend. Hoewel men nog niet in beduidende diepten was doorgedrongen, maakte de mijnwerkers toch al kennis met slechte Wettern. Later werd er een indeling gemaakt in verschillende categorieën:
- Matten Wetter of schwachen Wettern, als het gaat om verstikkende lucht met een geringer aandeel zuurstof en vaak een verhoogd aandeel kooldioxide.
- Böse Wetter, ofwel giftige lucht. Zij bevat verhoogde concentraties van giftige gassen zoals koolmonoxide, zwavelwaterstof of stikstofoxide.
- Schlagende Wetter wordt genoemd bij een mengsel van lucht en brandbare gassen, meestal methaangas (mijngas), in een explosieve mengverhouding.
Abwetter werd door de mijnwerkers de vervuilde, gebruikte lucht genoemd, die uit de mijn afgevoerd en met schone lucht ververst diende te worden.
Schleichwetter werd door de mijnwerker bedoeld, als het ging om kleine, ongecontroleerde luchtstromen, die bijvoorbeeld door de plaatsen waar steenkool was ontgonnen (de oude man) stroomden, om zich daarna wederom met de normale luchtstroom te verenigen.